De handeling is gesitueerd in een dorp in Vlaanderen, einde 19e eeuw, en schetst de tragische ondergang van een arme pachter.
De pachter is enerzijds overgeleverd aan de almacht van de rijke kasteelheer, die hem naar willekeur kan uitbuiten, en anderzijds aan de pastoor die alleen gelatenheid, gehoorzaamheid, ja zelfs slaafse onderdanigheid preekt.
Het stuk brengt een realistische weerspiegeling van de economische crisis met de ermee samenhangende armoede, de emigratie van het plattelandsproletariaat en de opkomst van het socialisme.